
Boerderij de Badhoeve (Hist. Museum H'meer)
Artikel in de landbouwcourant
over de veepest van 1866
(Hist. Museum H'meer)
Mr. J.P. Amersfoordt (1817-1885): Heer van De Badhoeve een veelzijdig pionier in Haarlemmermeer(6)
Voor Amersfoordt was het niet doorgaan van zijn spoorwegenplan een zware teleurstelling. Hij wierp zich op andere activiteiten, maar de mislukking van het grote project liet zijn sporen na bij Amersfoordt. In de gemeenteraad riep zijn geprikkeldheid heftige debatten op en soms liep het uit op ruzies. Amersfoordt richtte zijn scherpe tong op hen bij wie hij verzet verwachtte tegen zijn leiding. Desondanks vond hij de gemeenteraad aan zijn zijde, toen er maatregelen moesten genomen worden tegen de gevaren van de veepest. Deze ziekte was geconstateerd in het begin van 1865 in de buurt van Rotterdam. Er werd van gezegd dat zij afkomstig was van uit Engeland geïmporteerde koeien. Ondanks regeringsmaatregelen breidde eind 1865 de veepest zich uit en waren er gevallen bekend in aangrenzende gemeentes zoals Lisse, Halfweg en Aalsmeer. De gemeenteraad nam op sterk aandringen van Amersfoordt het besluit om elke invoer van vee in de polder sterk te verbieden. De toegangswegen van de polder werden streng bewaakt en Amerfoordt gaf voorlichting over de veepest. Op de Badhoeve laat hij alle koeien met carbolzuur wassen en de stallen met chloor beroken. Desondanks maakt de veepest in januari 1866 zijn eerste slachtoffers in de Meer. Amersfoordt grijpt in deze omstandigheid als burgemeester met speciale volmachten krachtig in. Waar nodig is, laat hij de door de pest getroffen veestapel van de boeren genadeloos afslachten.
De teleurstelling en woede van de bevolking richt zich dan tegen hem. De boeren ontduiken bepalingen in het kader van de veepest. Er wordt clandestien vee ingevoerd en geslacht vee wordt in de nacht opgegraven en verkocht aan slagers in de stad, die het niet zo nauw nemen. Het is zeker dat de schade die de veepest in de Haarlemmermeerpolder heeft aangericht, minder groot is als in andere delen van het land. De meeste inwoners van de polder beseffen niet dat dit te danken is aan het optreden van Amersfoordt. De onderscheiding die hij hiervoor van de Koning kreeg, werd niet met enthousiasme begroet. Niet alleen het vee werd door epidemieën getroffen, maar ook de bevolking van de Haarlemmermeerpolder. Vanaf het begin werd de polder met zijn vele water geteisterd door malaria. Daarbij kwamen de pokken en, vooral in de zomer van 1865, typhus en cholera. De oorzaken van deze slechte gezondheidstoestand in de polder waren de slechte hygiënische toestanden en met name het slechte drinkwater. Op de Badhoeve bestreed Amersfoordt de typhus en de cholera door regentonnen te gebruiken en in tijden van droogte drinkwater per schuit uit Haarlem te laten aanvoeren. In de gemeenteraad pleitte hij met succes voor een verordening ‘dat geene geheime sekreten of geheime gemakken mogen geplaatst zijn boven de wateren van den polder’. Doordat de bevolking dit besluit negeerde, was het zelfs nodig de Hoge Raad tot een uitspraak te verleiden om de verordening te handhaven. Een aantal bewoners weigerde namelijk deze gebouwtjes te laten afbreken en wilden zich liever door de veldwachter laten bekeuren.
Amersfoordt heeft geprobeerd de cholera op een directe manier te bestrijden. Hij organiseerde een inzameling ten behoeve van de verzorging van de zieken en ter ondersteuning van de nabestaanden. Dit leverde weer het nodige geld op om de epidimie te bestrijden. Tien noodhospitalen werden ingericht, waarvan één in de manege van de Badhoeve. Onder zijn druk werd in de gemeenteraad het besluit genomen om goed drinkwater te laten aanvoeren uit Haarlem en de Vechtstreek. Het sterftecijfer in de polder als gevolg van de cholera-epidemie bleef echter hoog, met name aan de randen bij de Ringvaart waar de hygiënische omstandigheden het slechts waren. Het sterftecijfer in Nederland, in Noord-Holland en in de Haarlemmermeerpolder, vermeld in het officiële cholerarapport, is achtereenvolgens 6.0, 4.9 en 10.5. De situatie in de polder was kritiek en bracht ook andere problemen met zich mee.
Doordat de regering geen grond had willen afstaan voor een begraafplaats in Nieuw-Vennep, moesten alle lijken met gevaar voor besmetting naar Kruisdorp worden vervoerd om daar begraven te worden. Verder moest er ingegrepen worden tegen mensen, die de lijken wilden beroven van hun kleding. Deze kleding was besmet en moest verbrand worden. Toen de epidemie uitgeraasd was, richtte Amersfoordt zijn aandacht op de nazorg van nabestaanden die zonder middelen waren achtergebleven. Er werd nog veel honger geleden en er was gebrek aan kleding. De herfst van 1866 was bovendien bijzonder nat en door het hoge water was het gewas op de landerijen gaan rotten. Het leven in de jonge polder was voor velen zeer moeilijk en duizenden vertrokken om ergens anders een bestaan op te bouwen. De emigratie uit de polder was gemiddeld 8,24% van de bevolking tegen 5,10% voor Amsterdam. Door het hoge sterfte- en het hoge emigratiecijfer ontstond er een gebrek aan werkkrachten. Hierdoor werd de wijze van exploitatie van het land weer beïnvloedt. Voor Amersfoordt was het gebruik van moderne landbouwmachines voor deze crisis al de oplossing geweest. Hij had met weinig succes het voorbeeld gegeven. Waar hij niet in slaagde, werd door het gebrek aan arbeidskrachten afgedwongen; steeds meer landbouwmachines werden in bedrijf genomen. Dit had zelfs tot gevolg dat er hier en daar werkeloosheid in de polder heerste. Op de Badhoeve veranderde de wijze van exploitatie van het land geleidelijk. Akkers werden steeds meer omgezet in weiland. De melkveestapel werd uitgebreid en het gereedschap voor de bereiding van boter en kaas werd gemoderniseerd. De vrouwen op de Badhoeve leerden zelf melk en kaas te bereiden. Amersfoordt vond in Amsterdam onder de gegoede burgerij een vaste klantenkring voor zijn producten.
Drs. H. Dolman jr.
Voor Amersfoordt was het niet doorgaan van zijn spoorwegenplan een zware teleurstelling. Hij wierp zich op andere activiteiten, maar de mislukking van het grote project liet zijn sporen na bij Amersfoordt. In de gemeenteraad riep zijn geprikkeldheid heftige debatten op en soms liep het uit op ruzies. Amersfoordt richtte zijn scherpe tong op hen bij wie hij verzet verwachtte tegen zijn leiding. Desondanks vond hij de gemeenteraad aan zijn zijde, toen er maatregelen moesten genomen worden tegen de gevaren van de veepest. Deze ziekte was geconstateerd in het begin van 1865 in de buurt van Rotterdam. Er werd van gezegd dat zij afkomstig was van uit Engeland geïmporteerde koeien. Ondanks regeringsmaatregelen breidde eind 1865 de veepest zich uit en waren er gevallen bekend in aangrenzende gemeentes zoals Lisse, Halfweg en Aalsmeer. De gemeenteraad nam op sterk aandringen van Amersfoordt het besluit om elke invoer van vee in de polder sterk te verbieden. De toegangswegen van de polder werden streng bewaakt en Amerfoordt gaf voorlichting over de veepest. Op de Badhoeve laat hij alle koeien met carbolzuur wassen en de stallen met chloor beroken. Desondanks maakt de veepest in januari 1866 zijn eerste slachtoffers in de Meer. Amersfoordt grijpt in deze omstandigheid als burgemeester met speciale volmachten krachtig in. Waar nodig is, laat hij de door de pest getroffen veestapel van de boeren genadeloos afslachten.
De teleurstelling en woede van de bevolking richt zich dan tegen hem. De boeren ontduiken bepalingen in het kader van de veepest. Er wordt clandestien vee ingevoerd en geslacht vee wordt in de nacht opgegraven en verkocht aan slagers in de stad, die het niet zo nauw nemen. Het is zeker dat de schade die de veepest in de Haarlemmermeerpolder heeft aangericht, minder groot is als in andere delen van het land. De meeste inwoners van de polder beseffen niet dat dit te danken is aan het optreden van Amersfoordt. De onderscheiding die hij hiervoor van de Koning kreeg, werd niet met enthousiasme begroet. Niet alleen het vee werd door epidemieën getroffen, maar ook de bevolking van de Haarlemmermeerpolder. Vanaf het begin werd de polder met zijn vele water geteisterd door malaria. Daarbij kwamen de pokken en, vooral in de zomer van 1865, typhus en cholera. De oorzaken van deze slechte gezondheidstoestand in de polder waren de slechte hygiënische toestanden en met name het slechte drinkwater. Op de Badhoeve bestreed Amersfoordt de typhus en de cholera door regentonnen te gebruiken en in tijden van droogte drinkwater per schuit uit Haarlem te laten aanvoeren. In de gemeenteraad pleitte hij met succes voor een verordening ‘dat geene geheime sekreten of geheime gemakken mogen geplaatst zijn boven de wateren van den polder’. Doordat de bevolking dit besluit negeerde, was het zelfs nodig de Hoge Raad tot een uitspraak te verleiden om de verordening te handhaven. Een aantal bewoners weigerde namelijk deze gebouwtjes te laten afbreken en wilden zich liever door de veldwachter laten bekeuren.
Amersfoordt heeft geprobeerd de cholera op een directe manier te bestrijden. Hij organiseerde een inzameling ten behoeve van de verzorging van de zieken en ter ondersteuning van de nabestaanden. Dit leverde weer het nodige geld op om de epidimie te bestrijden. Tien noodhospitalen werden ingericht, waarvan één in de manege van de Badhoeve. Onder zijn druk werd in de gemeenteraad het besluit genomen om goed drinkwater te laten aanvoeren uit Haarlem en de Vechtstreek. Het sterftecijfer in de polder als gevolg van de cholera-epidemie bleef echter hoog, met name aan de randen bij de Ringvaart waar de hygiënische omstandigheden het slechts waren. Het sterftecijfer in Nederland, in Noord-Holland en in de Haarlemmermeerpolder, vermeld in het officiële cholerarapport, is achtereenvolgens 6.0, 4.9 en 10.5. De situatie in de polder was kritiek en bracht ook andere problemen met zich mee.
Doordat de regering geen grond had willen afstaan voor een begraafplaats in Nieuw-Vennep, moesten alle lijken met gevaar voor besmetting naar Kruisdorp worden vervoerd om daar begraven te worden. Verder moest er ingegrepen worden tegen mensen, die de lijken wilden beroven van hun kleding. Deze kleding was besmet en moest verbrand worden. Toen de epidemie uitgeraasd was, richtte Amersfoordt zijn aandacht op de nazorg van nabestaanden die zonder middelen waren achtergebleven. Er werd nog veel honger geleden en er was gebrek aan kleding. De herfst van 1866 was bovendien bijzonder nat en door het hoge water was het gewas op de landerijen gaan rotten. Het leven in de jonge polder was voor velen zeer moeilijk en duizenden vertrokken om ergens anders een bestaan op te bouwen. De emigratie uit de polder was gemiddeld 8,24% van de bevolking tegen 5,10% voor Amsterdam. Door het hoge sterfte- en het hoge emigratiecijfer ontstond er een gebrek aan werkkrachten. Hierdoor werd de wijze van exploitatie van het land weer beïnvloedt. Voor Amersfoordt was het gebruik van moderne landbouwmachines voor deze crisis al de oplossing geweest. Hij had met weinig succes het voorbeeld gegeven. Waar hij niet in slaagde, werd door het gebrek aan arbeidskrachten afgedwongen; steeds meer landbouwmachines werden in bedrijf genomen. Dit had zelfs tot gevolg dat er hier en daar werkeloosheid in de polder heerste. Op de Badhoeve veranderde de wijze van exploitatie van het land geleidelijk. Akkers werden steeds meer omgezet in weiland. De melkveestapel werd uitgebreid en het gereedschap voor de bereiding van boter en kaas werd gemoderniseerd. De vrouwen op de Badhoeve leerden zelf melk en kaas te bereiden. Amersfoordt vond in Amsterdam onder de gegoede burgerij een vaste klantenkring voor zijn producten.
Drs. H. Dolman jr.